- uitpakken
- {{uitpakken}}{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [uit de verpakking nemen] déballer2 [van zijn inhoud ontdoen] vider♦voorbeelden:1 goederen uitpakken • déballer des marchandiseshet uitpakken • le déballage2 een doos uitpakken • vider une boîteII 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [aflopen] se terminer2 [royaal voor de dag komen] se mettre en frais3 [zijn gemoed luchten] vider son sac ⇒ 〈woede〉fulminer♦voorbeelden:1 goed uitpakken • s'arrangerverkeerd uitpakken • tourner mal2 uitpakken voor iemands verjaardag • se mettre en frais pour fêter l'anniversaire de qn.3 hij kan behoorlijk uitpakken • quand ça le prend, il déballe tout ce qu'il a sur le coeurtegen iemand uitpakken • lâcher son paquet à qn.¶ 〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets uitpakken • exhiber qc.
Deens-Russisch woordenboek. 2015.